Перевод: с английского на все языки

со всех языков на английский

Со всех языков на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

karig zijn met

Толкование Перевод

1 exercise parsimony of phrase

karig zijn met woorden, niet teveel zeggen

English-Dutch dictionary > exercise parsimony of phrase
2 pinch oneself

karig zijn met, zich bekrimpen

English-Dutch dictionary > pinch oneself
3 stint

n. toebedeelde portie; werk, taak; periode dat men ergens werkte
--------
v. beperken, karig toemeten; beknibbelen, bekrimpen, karig zijn met

stint¹

[ stint] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 portie ⇒ karwei(tje), taak

♦voorbeelden:

1 do one's daily stint • zijn dagtaak volbrengen

¶ without stint • onbeperkt

————————

stint²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich bekrimpen ⇒ zich beperken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 beperken ⇒ inperken

2 karig toebedelen ⇒ krap houden

♦voorbeelden:

2 stint oneself/someone of food • zichzelf/iemand karig voedsel toebedelen

English-Dutch dictionary > stint
4 pinch

n. kneep; pijn; beetje, snuifje
--------
v. knijpen; druk zetten op; bezuinigen; knellen

pinch¹

[ pintsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 kneep

2 〈 the〉 klem ⇒ nood(situatie)

3 snuifje ⇒ klein beetje

♦voorbeelden:

1   give someone a pinch • iemand knijpen

2   the pinch of poverty/hunger • de nijpende armoede/honger

     if it comes to the pinch • als de nood aan de man komt

     feel the pinch • de nood voelen

3   take something with a pinch of salt • iets met een korreltje zout nemen

¶ at a pinch • desnoods, in geval van nood

————————

pinch²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 krenterig zijn ⇒ gierig zijn

♦voorbeelden:

1   pinch and save/scrape • kromliggen

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 knellen ⇒ pijn doen

♦voorbeelden:

1   these shoes pinch my toes • mijn tenen doen pijn in deze schoenen

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 knijpen ⇒ dichtknijpen, knellen, klemmen

2 verkleumen ⇒ verschrompelen

3 karig toemeten ⇒ karig zijn met

4 〈 informeel〉 jatten ⇒ achterover drukken

5 〈 informeel〉 inrekenen ⇒ in de kraag grijpen

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 a pinched face • een mager gezicht

     〈 figuurlijk〉 pinched with anxiety • door zorgen gekweld

2   pinched with cold • verkleumd van de kou

3   pinch pennies • elke cent driemaal omdraaien

     be pinched for money • er krap bij zitten

English-Dutch dictionary > pinch
5 skimp

adj. Karig, krap, zuinig
--------
v. schrale maat toedienen, krap bedelen, beknibbelen, zuinig toemeten

skimp

[ skimp]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈+on〉 bezuinigen (op) ⇒ beknibbelen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 karig (toe)bedelen ⇒ zuinig zijn met

2 kort/krap houden

English-Dutch dictionary > skimp
6 short

adj. kort; laag; zonder, niet genoeg; -loos; klein; geconcentreerd; minder
--------
adv. opeens; weldra; in het kort; op de rand van; spoedig
--------
n. kort; te kort; kortaangebonden, kortaf; driftig; klein; bros; puur, niet met water aangemengd; beknopt (leerboeken); krap, karig, te weinig; plotseling; eenvoudiger manier; filmpje (slang)
--------
v. verkorten, kortsluitng (elekriciteit)

short¹

[ sjo:t]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 verkorting〉[short-circuit] 〈 informeel〉 kortsluiting

2 〈 informeel〉 korte (voor)film

3 〈 geldwezen〉 baissier

4 〈 informeel〉 borrel

♦voorbeelden:

¶ 〈 informeel〉 get someone by the short and curlies • iemand in zijn nekvel grijpen

II 〈 meervoud〉

1 korte broek

2 〈 Amerikaans-Engels〉 onderbroek

3 〈 geldwezen〉 kortzichtpapieren

————————

short²

〈bijvoeglijk naamwoord; shortness〉

1 kort ⇒ klein, beknopt

2 kort(durend)

3 te kort ⇒ onvoldoende, karig, krap

4 kortaf ⇒ bits

5 bros ⇒ kruimelig 〈 bijvoorbeeld deeg〉

6 onverdund 〈 sterkedrank〉

7 〈 geldwezen〉 à la baisse

♦voorbeelden:

1   short division • deling zonder staart

     〈 figuurlijk〉 get/have (someone) by the short hairs • (iemand) volledig in zijn macht hebben

     short haul • transport over korte afstand

     〈 Brits-Engels〉 short list • aanbevelingslijst 〈 van sollicitant〉

     short story • kort verhaal

     〈 kaartspel〉 short suit • korte kleur

     short view • kortzichtigheid

     take the short view of something • iets op korte termijn zien

     〈informeel; meestal ironisch〉 short and sweet • kort en bondig

     nothing short of • niets minder dan, in één woord

     something short of • weinig minder dan, bijna

     little short of • weinig minder dan, bijna

     short for • een afkorting van

     in short • in het kort

2   〈 geldwezen〉 short bill/bond • kortzichtpapier

     〈 geldwezen〉 short date • kortzicht

     (at) short notice • (op) korte termijn

     〈 Amerikaans-Engels〉 short order • snelbuffet

     〈 Amerikaans-Engels〉 in short order • onmiddellijk

     in the short run/term • op korte termijn

     〈 figuurlijk〉 give short shrift to, make short shrift of • korte metten maken met

     short time • korte(re) werktijd

     〈 informeel〉 make short work of • snel een einde maken aan

3   short of breath • kortademig

     short change • te weinig wisselgeld

     short measure • krappe maat, manco

     short memory • slecht geheugen

     short of money • krap bij kas

     be on short rations • (te) krap gerantsoeneerd zijn

     in short supply • schaars, beperkt leverbaar

     short weight • ondergewicht

     short by ten • tien te kort/te weinig/verwijderd van

     two short of fifty • op twee na vijftig

     (be) short of/on • te kort (hebben) aan

5   short pastry • kruimeldeeg

6   short drink/one • borrel

7   short sale • verkoop à la baisse

¶ short circuit • kortsluiting

     short odds • bijna gelijke kansen 〈 bij gokken〉

     short temper • drift(igheid)

     short waist • verhoogde taille

————————

short³

〈 bijwoord〉

1 niet (ver) genoeg

2 plotseling

♦voorbeelden:

1   four inches short • vier inches te kort/te weinig

     come/fall short • tekortschieten

     come/fall short of • niet voldoen aan 〈 verwachtingen〉

     〈 figuurlijk〉 cut someone short • iemand onderbreken

     go short (of) • gebrek hebben (aan)

     run short • bijna op zijn

     run short of (something) • bijna zonder (iets) zitten

2   bring/pull up short • plotseling stoppen/tegenhouden

     stop short • plotseling ophouden

     〈 informeel〉 be taken/caught short • nodig moeten

¶ 〈 geldwezen〉 sell short • à la baisse speculeren

     〈 informeel〉 sell someone short • iemand te kort doen

     nothing short of • slechts, alleen maar; niets minder dan

     short of • behalve, zonder

→ long long/

English-Dutch dictionary > short
7 thin

adj. dun, mager, ijl; klein; doorzichtig
--------
v. verdunnen, dunner maken; dunner worden; uit elkaar gaan; vermageren; zich langzaam verspreiden

thin¹

[ θin] 〈bijvoeglijk naamwoord; thinner; thinness〉

1 dun ⇒ smal, fijn; schraal; mager, slank

2 dun (bezet/gezaaid) ⇒ dunbevolkt

3 dun (vloeibaar) ⇒ slap, waterig

4 zwak ⇒ armzalig

5 〈 fotografie〉 dun 〈 van negatief〉

♦voorbeelden:

1   thin air • dunne/ijle lucht

2   a thin audience • een klein/gering publiek

     〈 informeel〉 thin on top • kalend

     his hair is getting pretty thin on top • zijn haar begint al aardig te dunnen

3   thin beer • dun/schraal bier

4   a thin excuse • een mager excuus

     a thin voice • een zwak stemmetje

     wear thin • op raken 〈 van geduld〉

¶ disappear/vanish into thin air • spoorloos/volledig verdwijnen

     the thin end of the wedge • de eerste (ogenschijnlijk onbelangrijke) stap, het (aller)eerste begin

     skate on thin ice • zich op glad ijs/gevaarlijk terrein begeven/wagen

     have a thin skin • erg gevoelig zijn

     〈 informeel〉 have a thin time • een moeilijke tijd doormaken; 〈 in het bijzonder〉 weinig succes boeken

————————

thin²

〈werkwoord; thinned〉

1 (ver)dunnen ⇒ dun(ner) worden/maken; uitdunnen, vermageren; (doen) afnemen (in dikte/dichtheid/aantal)

2 verzwakken ⇒ (doen) afnemen (in kracht/belangrijkheid)

♦voorbeelden:

1   thin wine with water • wijn aanlengen met water

     thin down/off/out • (uit/ver)dunnen, dunner worden/maken, (geleidelijk) verminderen

     thin out hair • haar (uit)dunnen

————————

thin³

〈 bijwoord〉

1 dun(netjes) ⇒ karig, schaars; 〈 figuurlijk ook〉 zwak, armzalig

♦voorbeelden:

1   thin-clad • schaars gekleed

English-Dutch dictionary > thin
8 chary

adj. iem. die voorzichtig is, spaarzaam

chary

[ tsjeərie] 〈 charily〉

1 voorzichtig ⇒ behoedzaam

2 verlegen

3 zuinig ⇒ karig, spaarzaam

4 kieskeurig

♦voorbeelden:

3 chary of giving praise • zuinig met zijn lof

English-Dutch dictionary > chary

См. также в других словарях:

Mild — 1. Allzu mild hilfft bald zu armuth. – Petri, II, 9; Henisch, 176, 3; Schottel, 1144b; Sailer, 114. 2. Biss milt vnd gastfrey jederman, doch mehr dem freund, dir selbst voran. – Eyering, I, 227. 3. Mancher ist mild auss ander Leut Beutel. – Petri … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

karig zijn met

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

karig zijn met

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: